- bot
- bot1{{/term}}I 〈de〉1 [vis] plie 〈v.〉2 [Algemeen Zuid-Nederlands][laars] botte 〈v.〉♦voorbeelden:¶ bot vangen • 〈iemand niet thuis vinden〉 trouver porte close; 〈geen succes hebben〉 faire chou blancII 〈het〉1 [been] os 〈m.〉♦voorbeelden:1 iemands botten breken • briser les os à qn.men kan zijn botten tellen • on lui compterait les côtes〈figuurlijk〉 het zit hem nog in de botten • il ne s'en est pas encore remistot op het bot verkleumd • glacé jusqu'aux osiemand tot op het bot uitzuigen • sucer qn. jusqu'à la moelle————————bot2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [niet scherp] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 émoussé2 [dom] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 borné3 [plomp, grof] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 grossier 〈v.: grossière〉; 〈bijwoord〉 grossièrement♦voorbeelden:1 een botte schaar • des ciseaux émoussésiets bot maken • émousser qc.bot worden • s'émousser→ {{link=bijl}}bijl{{/link}}2 dat snap jij niet met je botte hersens • c'est trop compliqué pour ta petite tête3 een bot antwoord • une réponse grossièreeen botte kerel • un rustre
Deens-Russisch woordenboek. 2015.